donderdag 9 april 2015

Supervisie

Mijn eerste stageplek tijdens de psychologieopleiding was in een ziekenhuis, bij de afdeling Medische Psychologie. Mijn werk bestond uit het neuropsychologisch testen van mensen bij wie men dementie vermoedde. Daarnaast werden mensen kortdurend gedragstherapeutisch behandeld voor hun angsten.

Ik was enthousiast en leergierig. Eindelijk kon ik aan het werk, therapie doen. De belangrijkste reden voor mij om psychologie te gaan studeren.

Ik keek op tegen de Supervisor, zoals ik opkeek tegen de meeste mensen die het hadden ‘gemaakt’ in hun vak. Hij had de grootste kamer van de afdeling, met twee lederen stoelen en een groot bureau.

Het was tijd voor onze eerste supervisie afspraak. Ik had de opdracht gekregen een opname van een gesprek met een cliënt mee te nemen. Hij wees me mijn stoel en stopte het bandje in het apparaat, waarna hij een sigaar opstak. Hij startte het bandje en luisterde met aandacht naar de opname.

Vervolgens begon hij  afkeurend zijn hoofd te schudden en maakte hij afkeurende geluiden met zijn tong. Plotseling schoot hij naar voren, stopte de tape, terwijl hij uitriep: ‘Ja, zo moet het dus niet hè...’

Verbouwereerd en geschrokken probeerde ik te luisteren naar zijn feedback. Flink teleurgesteld vertrok ik weer met de opdracht een nieuw gesprek op te nemen.

Zo verliep de supervisie standaard. En alhoewel ik veel plezier beleefde aan de test- en therapiesessies met cliënten -die eigenlijk altijd tevreden waren- de supervisies bleven een beproeving.

Uiteindelijk vroeg ik hem een evaluatiesessie met me te houden. Ik dacht dat ik hem wel uit kon leggen dat de supervisie me zo niet verder hielp. Dat ik het nodig had om te horen wat er goed ging, wat mijn kracht was.

Hij luisterde naar mijn kritiek op zijn negatieve manier van feedback geven en sprak de enige woorden die ik wel van hem heb kunnen onthouden: ‘ik heb je toch aangenomen, daar blijkt uit dat ik je goed vind.’  

Ik ging niet verder het gevecht aan met hem, want ik bleef afhankelijk van zijn beoordeling. Maar ik voelde wel dat er iets wezenlijks ontbrak aan zijn benadering.

Natuurlijk is kritiek geven en ontvangen belangrijk, je moet ook kunnen horen wat er nog niet goed gaat. Maar door uitsluitend fouten te benadrukken creëer je angst, en verdwijnen, langzaam, maar zeker, iemands motivatie en inspiratie. Je leert vooral dat je het niet kunt.

Gelukkig kwamen er ook andere, opbouwende en positievere supervisoren. En er waren natuurlijk de cliënten die opknapten door mijn interventies. Zij leerden hun angsten en somberheid hanteerbaar te maken en zagen weer nieuwe toekomstmogelijkheden. Een grotere inspiratiebron dan tevreden cliënten was niet meer nodig.

Ik geloof in het grote belang van het opbouwen van zelfwaardering en zelfvertrouwen, dat is ook de reden waarom ik ‘Denk je sterk’ heb geschreven en waarom ik nu zo blij ben met de positieve psychologie; de wetenschappelijke stroming die zich richt op het vergroten van menselijke kwaliteiten, welzijn en geluk. Het uitspreken van wat er goed gaat, is daar onlosmakelijk mee verbonden.

Maya Angelou verwoordde dit als volgt:

'Ik heb geleerd dat mensen zullen vergeten wat je zei, ze zullen vergeten wat je deed, maar ze zullen nooit vergeten wat voor gevoel je ze gaf.'